Leerdoel 2a

Uitleg

In een zin geeft de persoonsvorm aan wat er gebeurt en geeft het meewerkend voorwerp aan/voor wie die actie gebeurt.

Het meewerkend voorwerp in de zin kun je vinden door de vraag ‘aan/voor wie + persoonsvorm + onderwerp + lijdend voorwerp’ te beantwoorden:

De liefhebbende vader geeft aan zijn dochter een geschenk.
→ Aan wie geeft de liefhebbende vader een geschenk?
→ Aan zijn dochter

In dit voorbeeld is ‘aan zijn dochter’ dus het meewerkend voorwerp. Een tweede manier waarop je het meewerkend voorwerp herkent is doordat je er ‘aan’ voor kunt zetten of weghalen:

De liefhebbende vader geeft aan zijn dochter een geschenk.

De bovenstaande zin is nog steeds correct zonder ‘aan’, dus ‘zijn dochter’ is meewerkend voorwerp.